Mijn ervaring met Gebarentaal
Al vanaf dat ik klein ben, ben ik dol op gebarentaal. Mijn ouders zijn me ooit kwijt geweest in de HEMA, terwijl ik altijd braaf meeliep, omdat ik naar een stel Doven stond te staren. Het vloeiende van de bewegingen, het intensieve van de mimiek: het leek me theater en dans in één gerold tot prachtige, intieme communicatie. Intiem omdat je op móet letten, oogcontact móet maken en niet achteloos vakken kunt vullen terwijl je ook wat naar degene achter je babbelt.
Middelbare school
Talen gingen me niet gemakkelijk af. Ik had een behoorlijke bloedhekel aan vervoegingsrijtjes bij Duits en ben ooit woedend de Franse les uitgerend omdat ik het woord voor ‘theezeefje’ moest leren: een woord wat ik in het Nederlands ook nog nooit gebruikt had. Ik volgde de eerste twee jaar van mijn gymnasium 6 talen, en “zakte” toen af naar het VWO: ik had geen zin om nog jaren zoveel talen te moeten combineren in mijn vakkenpakket.
Ondanks 6 jaar VWO Frans en Duits, kan ik nog geen kopje koffie bestellen in beide talen. Lezen gaat me iets gemakkelijker af, maar nog steeds met zo’n niveau waar je precies niets aan hebt. Zelfs Franse en Duitse kinderboekjes lukken me niet volledig te begrijpen.
Ergens vind ik dat héél jammer. Want wat heeft het veel tijd gekost. Enorm veel frustratie ook. Ik vond het stom, zetten m’n hakken in het zand en blijkbaar heeft mijn brein dat geïnterpreteerd als: dit is nutteloze informatie, dit mag je direct na de examens verwijderen. Dat is goed en grondig gelukt 😉
Bachelor
Na mijn VWO ging ik Algemene Sociale Wetenschappen studeren aan de Universiteit van Amsterdam en daar ook op kamers wonen. Ik was dólblij met het leuke, afwisselende vakkenaanbod van allerlei sociale disciplines. Daarnaast mocht je ook nog zelf ruimte ‘vullen’ met vakken, als je maar kon verantwoorden waarom je die vakken volgde.
Het vele academische lezen tijdens m’n studie vond ik best tijdrovend, dus zocht ik naar een vak wat dat lezen minder had. Dan kom je op talen uit! Alleen…. ik zag zo op tegen weer der-die-das-dem rijtjes te moeten leren. Tot in de enorme UvA vakken catalogus mijn oog op Nederlandse Gebarentaal 1 viel. Een vak van 6 weken, met 3 x 2 uur per week praktijkles. Behoorlijk intensief, maar dat leek me, na mijn horrorervaringen op de middelbare, juist heel positief. Je kon dan sprongen maken.
De bedoeling was dat ene vak, zodat ik in Nederlandse Gebarentaal (NGT) wél een kopje koffie kon bestellen. Of een praatje kon maken met iemand in de trein.
Tot het een passie bleek. Na het ene vak volgde vanzelf het tweede, maakte ik tijd vrij voor de derde en bleef ik al mijn studiejaren lang alle Gebarentaalwetenschapvakken volgen die ik kon vinden. Ik leerde andere gebarentaalvaardige Doven en horenden kennen, ging naar Gebarencafé’s, ging mee met een speciale reis naar Peru om daar doven te bezoeken: mijn passie werd op dagelijkse basis gevoed.
Het onderwerp van mijn scriptie van de bachelor was uiteraard ook gebarentaalgerelateerd. Ik ging in gesprek met ouders. De ene groep ouders die ik interviewde hadden ‘kinderen’ in mijn leeftijd: 20+, en hadden die kinderen grotendeels zonder Cochleaire Implantaten (CI), met gebarentaal opgevoed. De andere groep ouders hadden veel jongere kinderen (< 6 jaar oud), waarvan iedereen een CI droeg. De gesprekken gingen over gebarentaal, Dovencultuur en speciaal onderwijs. Ontzettend boeiend!
Toen ik mijn Bachelor Algemene Sociale Wetenschappen had afgerond met mooie cijfers, schreef ik me in voor de Bachelor Gebarentaalwetenschap. Maar helaas, daarbij moest ik zóveel Taalwetenschapvakken volgen, met zóveel der-die-das-dem-achtige wurgconstructies, dat ik afhaakte. Dat had óók te maken met het verdwijnen van de studiefinanciering voor een tweede Bachelor.
Research Master
Tijdens mijn Research Master Child Development and Education kon ik echter wéér wat vrije ruimte opnemen en volgde ik alle op gebarentaal gerichte vakken van de Master Gebarentaalwetenschap. Het liet me in al die jaren niet los.
In de Research Master volgden nóg twee scripties. De eerste schreef ik over een project waar ik onderzoeksassistente bij was, de tweede ging weer over Doven en gebarentaal. Daarvoor reisde ik af naar Gambia, waar ik 3 maanden lang op een Dovenschool mee liep. Wat een cultuurshock, wat een periode. Waar ik ging om te kijken hoe ik kon helpen, kwam ik vooral ontredderd terug over het geweld wat er tegen de kinderen (en door de kinderen onderling) werd gebruikt.
Doofheid werd daar echt nog gezien als een straf van God, kinderen vaak weggemoffeld en zeker niet blootgesteld aan gebarentaal thuis, waardoor ze zeer taalarm naar school gingen. Daar moesten ze echter gewoon het reguliere, streng georganiseerde Gambiaanse basisschoolcurriculum volgen. Dat is zo ingericht dat élke groep 1 van élke school op maandag met exact dezelfde bladzijde in het boek begint: de hele week, het hele jaar, is uitgekauwd zonder ruimte voor aanpassing op de situatie. Hoe ze bedacht hebben dat kinderen zónder taal dat kunnen volgen….
Het was ook mijn eerste blik in het white savior complex, in de negatieve invloed van vrijwilligerswerk, in het voor je ogen verdwijnen van goedbedoelde donaties, in het hulpeloos máken van lokale mensen door Westerse bemoeienis. Het hele land draaide op toerisme en giften, zonder de mensen te ‘leren vissen’. Natuurlijk zijn er óók góede initiatieven, maar ik werd regelmatig met mijn toen nogal naïeve neus op de feiten gedrukt. Mijn droom om ooit nog voor lange periode ‘vrijwilligerswerk in het buitenland te gaan doen’, was voorbij.
Dovencultuur
Ik vind gebaren briljant. Het idee van een visueel ruimtelijke taal (in plaats van een oraal auditieve taal), spreekt me zo ontzettend tot de verbeelding dat ik alle informatie die ik erover tegenkom nog steeds gretig op eet.
Ik ben echter niet D/doof*. Het is niet mijn moedertaal. Ik kan daarom alleen een deel van de informatie vertellen, nooit zo goed/doorleeft als een Dove dat zou kunnen.
*Het onderscheid tussen doof en Doof is om een verschil tussen het medische niet-horen (doof met kleine d) en het culturele Doof Zijn (Doof met hoofdletter D). Niet iedere dove is ook Doof.
Toch heb ik me een aantal jaar in de Dovenwereld gewenteld. Dat hielp overigens óók bij het verbeteren van mijn taalvaardigheid, maar ik vond er vooral leuke vrienden. Waar mijn studiegenoten vooral leuk waren om mee te stappen, deed ik in de Dovenwereld ook andere culturele activiteiten. Ik had het idee dat Doven meer voor elkaar klaar staan, misschien juist wel omdat ze meer op elkaar zijn aangewezen. Het was een hechte groep jongeren die veel met elkaar optrok, maar toch ook veel leuke verschillende persoonlijkheden kende.
Helaas heb ik er óók het gevoel aan over gehouden dat horende mensen lang niet altijd welkom zijn in de Dovenwereld. Ook niet als je goed kunt gebaren. Er heerst een soort angst dat ‘horenden er met gebarentaal vandoor gaan’. Ik ben geen culturele minderheid, dus ik kan me soms moeilijk in cultural appropriation problematiek verplaatsen, maar wil er ook niet toondoof (haha) voor zijn. Dus ben ik niet meer actief in de Dovenwereld.
Babygebaren
In die tijd volgde ik nog wel een Babygebarendocent opleiding, omdat gebaren bij het jonge kind zó logisch zijn. Een baby kan al vlug zwaaien (+/- 6 maanden), maar verstaanbaar leren praten, duurt veel langer. Ik schrijf binnenkort een blog over Babygebaren, de voordelen en de praktische uitwerking in ons gezin.